Menu
Essay

I Contain Multitudes

by Abdelkader Benali

7 december 2020

Essay

The past and present wilt – I have fill’d them, emptied them.
And proceed to fill my next fold of the future.

Listener up there! what have you to confide to me?
Look in my face while I snuff the sidle of evening,
(Talk honestly, no one else hears you, and I stay only a minute longer.)

Do I contradict myself?
Very well then I contradict myself,
(I am large, I contain multitudes.)

 

(Fragment uit: Walt Whitman, ‘Song of Myself’, Part 51, in: Leaves of Grass, 1855)

In de documentaire Amsterdam Global Village van Johan van der Keuken worden verschillende levensverhalen door elkaar verteld in een periode die duurt van 1994 tot 1996 – wellicht het hoogtepunt in het geloof van de globalisering als zegen voor de mensheid. De periode ook waarin de kunstenaars in de tentoonstelling Refresh Amsterdam kinderen waren, of waarin hun ouders zich samenvoegden.
Voor Van der Keuken zijn de bewoners van de stad nomadische karakters die als seizoensvogels de wereld over vliegen. De filmmaker volgt hun migratie over de continenten; de film danst, wandelt, vaart, rijdt en vliegt met ze mee.
Een Boliviaan, een Tsjech, een Thai, een Surinamer, een Marokkaan – Amsterdammer-zijn is wereldburger-zijn. Johan van der Keuken idealiseert dit niet maar presenteert dit als een feit. Amsterdam is het kosmopolitische dorp dat door zijn kneuterigheid niemand echt afschrikt en daardoor gastvrij aanvoelt.
Speels opent dit documentair filmessay – dat door z’n montage en kolossale lengte wegblijft van louter journalistiek verslag – met de intocht van Sinterklaas. De blijheid van de kinderen die drie rijen dik op de bruggen staan, vertedert. De Zwarte Pieten doen hopeloos anachronistisch aan. Aankomen in Amsterdam is voor Sinterklaas een gezellige onderneming, zoals het voor iedereen zou moeten zijn.Qua oppervlakte is Amsterdam geen wereldstad, maar in de geest weer wel, want in Amsterdam vinden zoveel mensen met een uiteenlopende culturele achtergrond een vaste verblijfplaats. De relatieve grootte van de stad is voor het thuisgevoel een plus; de bewegingsvrijheid van de stad vertaalt zich ook naar bewegingsvrijheid in de wereld. Men beweegt zich door de wereld zoals men zich door Amsterdam beweegt.

Als student heb ik deze film gezien – ik herinner me dat ik een van de weinigen in het zaaltje was in het filmhuis in Leiden, omtrent 1997. Ik herinner me de scooterkoerier en ik herinner me de verveling die op een gegeven moment bij me toesloeg. Halverwege de documentaire stond ik op en ging naar huis. Uren kijken naar mensen die onderweg zijn was wellicht teveel van het goede, of misschien was wat ik zag me te vanzelfsprekend, of soms wil het lichaam in beweging komen en dan ga je. Toch is het juist deze film die ik me nog heel goed herinner en bij het terugkijken van de dvd zat ik er meteen in. In de film is men nooit op de plek waar men is, men vertrekt, komt aan, wil weggaan of is in beweging.

Die aankomst van de goedheiligman gaat over in de haarspeldbochten die de koerier Khalid met zijn scooter neemt. Khalid spreekt Amsterdams en rijdt Amsterdams – waar het kan snijdt hij af, maakt de toch al korte route nog wat korter. Uit pure nieuwsgierigheid naar het levensverloop van deze jongen zocht ik wat informatie over hem op. Op vijftienjarige leeftijd verruilt Khalid Amsterdam voor een verblijf in Marokko, hij wordt daar ongelukkig. Het is niet Marokko dat ongelukkig maakt, het is de afstand die hij heeft tot de plek waar hij gelukkig was die ongelukkig maakt. Mijn pogingen om met hem in contact te komen om erachter te komen in welke fase van zijn levensreis hij zich nu bevindt, liepen dood.

In de tentoonstelling Refresh Amsterdam heeft Khalid een nieuwe tegenhanger gekregen in de gedaante van de fietskoerier die Suat Ögüt volgt in zijn pedalaties door de stad (The Future of ‘Me-nemen-Mory’ (2019-2020)). Voor Khalid is bewegen vrijheid, de fietskoerier staat symbool voor ordening. De stad wordt gebruikt als fijnmazig systeem om een theatertekst te onthouden. Straten, bochten, grachten, etalages – het zijn de plekken waar tekst wordt ‘neergelegd’, die later weer ‘teruggehaald’ kan worden in het theater.

Nog iets over die bejubelde mobiliteit in de stad.
Het heeft me altijd bevreemd hoeveel Marokkaanse taxichauffeurs er in Amsterdam zijn. Bij navraag bleken veel van de jongens het Wild West-achtige bestaan van de taxichauffeur met z’n onregelmatige werktijden en onzekere beloning te verkiezen boven competitie op een arbeidsmarkt waar ze door hun huidskleur en voornaam bij voorbaat van succes uitgesloten zijn. Veel van hen zijn overgegaan op het rondbrengen van miljoenen pakjes in die witte busjes die de stad aan het eind van de middag bevolken. De koerier is uit nood geboren.

Graffiti was de vorm waarin de profetie van de urban warrior geschreven werd. Anarchistisch, bewust van zijn eigen ongewenstheid, aanwezig in de grijze zone van de stad – graffiti ontsnapt aan regulering, inspectie en handhaving, en speelt een spel met de stad door tegenover de verboden zijn eigen ongeschreven spelregels te plaatsen. De tag als opgeheven middelvinger. Honderden rondjes heb ik gereden over de ring van Amsterdam, en pas toen mijn dochter me erop wees viel het me op: alle graffiti op de geluidsmuren, de betonnen palen, de viaducten – een stroom van bluffende popart op de meest onwaarschijnlijke plekken – en ik had er groot plezier in om met mijn dochter de graffiti te spotten totdat we moe waren geworden van de eindeloosheid ervan.
Urban culture is geobsedeerd door iconen. Of het gaat om een T-shirt, of sneakers of een foto of een lied – men wil iets iconisch maken, iets dat beklijft, iets dat de gekmakende maalstroom van bewegingen die de stad genereert, overstijgt. De willekeur van de stad, de onsamenhangendheid die men ervaart, inspireert ook – men zou die losheid van de stad, zijn karakter, geen geweld willen aandoen.

Voor Brian Elstak is urban culture van museale waarde omdat ze de uiting is van de vele marginale stemmen waar de stad uit bestaat; hierin manifesteert zich het onofficiële, onderdrukte, vergeten, verwaarloosde, vertrapte en geminachte geheugen van de stad. Het ontstaat als reactie op de stille repressie en het groeit uit tot antwoord op de toekomst. In mijn jeugd heb ik aan menig speelkast gestaan, als kijker, niet als speler, daarvoor ontbrak mij het geld. Elke kast had zijn expertise-speler die na urenlang spelen de noodzakelijke skills had ontwikkeld om de ereplaats op te eisen in de ranglijst. De opwinding van de game is ook de opwinding van de geest. Wanneer hij terugdenkt aan zijn oorsprong, toen we de stad gingen ontdekken, de trams, de tunnels, de speelhallen, de schoenenwinkels. De stad als mythe. De stad als bewustzijn. Elstak verbergt een schatkist aan muziekteksten die oproepen tot Zwart bewustzijn in de kast. De achterkant van de kast – die voor ons spelers altijd verborgen ging – wordt opgesierd door een wat ouder stel, vergezeld door de tekst ‘Vereniging Ons Suriname, sinds 1919’. Afgebeeld zijn twee iconen van het Zwart bewustzijn uit de vorige eeuw, Otto Huiswoud en zijn vrouw Hermine. Dankzij The Black Archives, die literatuur en bronnen verzamelen van Zwarte voorvechters, is hun leven in kaart gebracht. Brian Elstak brengt een hommage aan zowel Otto als Hermine, vrijheidsstrijders van het eerste uur. En verborgen in die afbeelding zit een ode aan The Black Archives, die door de literaire nalatenschap van de eerste generatie te verzamelen de strijd voor erkenning tastbaar maken. Had Otto Huiswoud geleefd, dan zou hij diep onder de indruk zijn van de discipline en toewijding waarmee The Black Archives dat Zwarte bewustzijn gestalte geven.

Dat de stad gelijke kansen biedt voor iedereen is een illusie gebleken. De liberalisering van de markt heeft de mobiele telefoon tot een goedkoop gebruiksvoorwerp gemaakt. Diezelfde marktwerking veroorzaakt prijsopdrijving op de woningmarkt met huizen die voor de bezitter van de telefoon onmogelijk te betalen zijn. In een stad waarin de digitale connectiviteit honderd procent is, worden bakstenen de nieuwe forten. Belwinkels met hun onuitputtelijke voorraad aan hoesjes zijn verspreid over Amsterdam als hulptroepen van de digitale revolutie.
Voor kunstenaar Daniel Jacoby zijn de belwinkels een fenomeen die onafhankelijk van de locatie volgens vaste principes vormgegeven worden. Als het zaadje van een plant dat, over verschillende continenten door migrerende vogels verspreid, ongeacht de bodem dezelfde onooglijke vorm aanneemt. De belwinkel maakt Amsterdam en (Jacoby’s geboortestad) Lima tot zustersteden. De  bewoner van de stad leert in rap tempo om heel veel wat het oog niet pleziert niet meer te zien. Ook de belwinkel hoort tot het merkwaardige fenomeen van een voorziening die niemand meer opvalt. Gecensureerd door het oog. De installatie van Jacoby is een ode aan de onzichtbare middenstand van de stad, een tempel waar wat we in onze broekzak dragen geëerd wordt, telefoonhoezen die altijd in de uitverkoop zijn.

‘We worden voortgedreven door een brandend verlangen om elkaar te ontmoeten, alles in ons doet zijn best om dat contact te vermijden’, citeert Johan van der Keuken de Oostenrijkse schrijver Robert Musil en zijn gedachten over waarom de stad is wat ze is. Het had op de belwinkel kunnen slaan, die ons in staat stelt om iedereen te bereiken, terwijl we er liever niet te lang mee in contact staan. Wellicht kan het toeval, steun en toeverlaat van kunstenaars en loterijwinnaars een handje helpen. De stad met zijn ontelbare ontmoetingen biedt kansen; net als Khalid de koerier hoeven we maar gas te geven of we wanen ons hoofdpersoon van een roadmovie. Wat we zelf hebben meegemaakt, wordt het verhaal van iemand die iets heeft meegemaakt. Het werk van Judith Quax is een persoonlijk verhaal net als de verhalen van anderen – daarin vormt zij een familie met de andere kunstenaars. Refresh Amsterdam had ook makkelijk I Contain Multitudes genoemd kunnen worden.
Een oude Mercedes 240D is het vervoermiddel dat toegang verschaft tot die wereld van multitudes. Ze neemt haar Amsterdamse zoon mee naar het land van oorsprong van zijn vader, Senegal. Identiteit is een kompas, geen gegeven. Gewend als we zijn te denken over internationale migratie als een noordelijke beweging draait Quax het kompas om; ze gaat in tegengestelde richting om bij de oorsprong van de vader uit te komen, de vader die naar het noorden is gegaan. Noah, een Amsterdamse jongen, krijgt de kans om zijn horizon te verbreden. De reis als rite de passage die beleefd kan worden als spannend jongensboek en vragen oproept over de illusie van de grens. De reis van Quax naar Senegal is een peulenschil vergeleken met de moeite die een Senegalese man moet doen om in Amsterdam te komen.

Wie aankomt in de stad vergeet nooit dat moment van zitten op een bankje – dit voorwerp verandert de stad, hoe groot ook, in een huiskamer. Het allereerste parkbankje stond in Parijs in het allereerste seculiere stadsplein, de Place Royal (nu Place des Vosges). Hier kwam de flanerende en flirtende jeugd samen om te zien en gezien te worden. Het bankje bood een vista, maakte de flaneur tot toeschouwer. Bomen en water creërden in de stad een gevoel van landelijkheid; het plein werd een park. Vanaf zijn allereerste begin was het stadspark seksueel geladen, een van die vruchtbare zones van de stad waar hiërarchie en status naar de achtergrond verdwijnen en waar het lichaam de regie overneemt. Het is die verborgen kracht die Simon(e) van Saarloos binnen de muren van het museum poëtisch aan de orde stelt.
Waren de Amsterdamse stadsparken ooit bedoeld om de Amsterdamse hogere klassen een oase te bieden waar ze zich konden laten zien, voor queers is het park de plek waar men verdwijnt. Een schemerzone die mist in een stad waarin niemand meer onzichtbaar kan zijn; in een transparante stad zijn plekken waar men zich onzichtbaar waant schaars. Deze onverlichte ruimtes, zo laat Van Saarloos zien, tonen de gezondheid van het ecosysteem aan. Zolang deze ruimtes bestaan is de totalitaire staat ver weg. Van Saarloos onderzoekt de verdwenen cruisezone in het Gezipark in Istanbul als de plek waar queers elkaar konden ontmoeten, als vrijhaven die voor stadsontwikkelaars en regimes die dromen van totale controle, een doorn in het oog is. Nachtelijke wandelingen, heimelijk voltrokken, blijken wanneer de vrijheid voorgoed is ingeperkt herinneringen te zijn aan de vrijplaats die het park was, een plek waar juist niet de sociale cohesie werd gezocht, maar het vluchtige contact dat de mens doet wortelen in de stad.

Fotograaf Dustin Thierry werkt analoog. Zijn contemporaine helden bewegen zich in de wereld van de ballroom-dance en lijken met hun gestileerde bewegingen, opgemaakte gezichten en esthetische oogopslag herinneringen op te roepen aan het analoge tijdperk, alsof ze door samen te komen in een danshal ontsnapt zijn aan de politieke chaos van de realiteit. Het effect is uitdagend en liefdevol, het roept het verlangen op naar een betere tijd. Op jonge leeftijd overgekomen uit Curaçao ging Thierry op zoek naar mensen met een Antilliaanse achtergrond die hem op Hollandse bodem houvast konden geven. De mannen en vrouwen die hij fotografeert zijn een alternatieve familie geworden, ver van huis, met dezelfde dromen en angsten als hij. Tussen geaccepteerd worden en gerepresenteerd worden loopt een dunne lijn, want wie accepteert je, en wie representeer je? Je eiland? Je familie? De geesten? De schoonheid? Lust? De verveling? De toekomst? Het verleden? Mama? Papa? Jij? Ik? Wij? De scherpte waarmee Thierry fotografeert brengt een wrede poëzie in beeld. Als kijker wil je de geportretteerden alleen maar verrukkelijk vinden. Dat kan, maar daarmee ontzegt de toeschouwer zich wel de verborgen rijkdommen die de werken bieden.

Amsterdam is een eiland, Curaçao is dat ook. Eilanden zijn rustgevend omdat ze overzichtelijkheid bieden. Tot hier en niet verder. Wie het eiland verlaat, pleegt verraad in de ogen van de achterblijvers. Wie weg gaat, prikt de illusie door dat het eiland zelfvoorzienend is. Voor Kevin Osepa is het eiland een plek van onafgemaakte zaken. Er wachten nog verhalen die verteld moeten worden om het verhaal een suggestie van een einde te geven. Geesten fluisteren verhalen, de fotograaf legt paranormale activiteit vast – en met paranormaal bedoel ik datgene dat buiten alle kaders valt, het verhaal van de voorvaderen, de bezweringsspreuken waarmee generaties zichzelf kracht gaven. De uitvinding van de fotografie ging gepaard met drie onmiddellijke fenomenen: het portret, het exotische en het buitengewone. De mens werd vastgelegd door de camera, de Ander werd gekaderd door de camera, en wat de zintuigen te boven ging, werd door de camera aan het licht gebracht. Osepa maakt het eiland oneindig veel groter – het lijkt onderdeel uit te maken van een ander gebied dat alleen voor de ingewijden te betreden valt.

Tja Ling Hu is de dochter van restauranthouders. Haar ouders bestieren een klein Chinees restaurant onder Eindhoven. Zij begint haar tien meter lange tekening – ook uitgevoerd als leporelloboek – als potloodtekening in de Chinese traditie van de panoramische landschapschildering. Het landschap is hier het verhaal van haar familie die via een lang en complex proces van kettingmigratie uiteindelijk in Nederland is gekomen – de eeuw van haar Chinese familie. Tja Ling Hu laat het aan de verbeelding van de kijker over om de onderlinge relaties te duiden; de eeuw van de familie is nog niet voorbij, er liggen nog veel verhalen die verteld moeten worden. De tekeningen beginnen in het restaurant en eindigen in het restaurant, op een plek waar eten zowel een commerciële als een historische betekenis heeft. Gerechten worden klaargemaakt om de herinnering aan het moederland tot leven te brengen. Maar wie eet, verteert ook. En eenmaal gegeten moet men weer gaan koken om het verhaal opnieuw tot leven te brengen.

Creatieve duizendpoot Bas Kosters liet zijn oog vallen op een verkeerspylon. Een wat? Een verkeerspylon met witte en rode banen, waarmee in de stad ad hoc de publieke ruimte mee wordt afgebakend.
De afgelopen jaren hebben de grote bouwprojecten van de stad de vorm van een readymade gegeven; overal duiken objecten op die markeren waar werk aan de winkel is en waar dat niet is. Waar een verkeerspylon staat, is een man of vrouw in een geel hesje niet ver weg. Eenmaal weggehaald van zijn plek krijgt de verkeerspylon een poëtische kracht. Hij herinnert ons op ondubbelzinnige wijze aan het vermoeide, langdurige en verstorende werk dat wordt verricht om de stad leefbaar te maken en te houden. Hij herinnert er ons ook aan dat we gericht zijn op symbolen. We hechten aan de verkeerspylon, als een kompas dat richting geeft in de chaos.

In een andere stad waarvan ik hier de naam niet zal noemen liep ik langs een etalage waar de krant was opgehangen. Een van de berichten ving mijn aandacht onmiddellijk. Het monster van Loch Ness was gesignaleerd. Een onscherpe foto van het mysterieuze stond erbij. Ergens in een groot meer, Loch Ness, zou het wezen zich verschuilen. De aanwezigheid van het monster vervulde me met vrees, want stel dat het monster uit het meer zou komen, wat stond ons dan te wachten?
Dat het monster van Loch Ness uiteindelijk niet bleek te bestaan voelde als een teleurstelling. Ik was mijn vrees kwijtgeraakt, de gedachte dat er een andere wereld was onder het oppervlak die van tijd tot tijd zijn geheimen prijsgaf. Vrees voor het onbekende zet de verbeelding onder hoogspanning. Het was die verbeelding die in mij was gaan leven die ik begon te koesteren.

Kunstenaars bewegen zich als monsters van Loch Ness door de stad om ons op te schrikken uit de stadse conditie. De stad heeft van ons routinemensen gemaakt, op de automatische piloot bewegen we ons, conservatief als kerkvaders houden we ons vast aan de bewegingsdogma’s die we hanteren om efficiënt daar te komen waar ons lichaam wordt verwacht. Het monster van Loch Ness draagt oneindige andere werelden in zich. En wat we vrezen is dat die werelden beter zijn dan de onze. De kunstenaars van Refresh Amsterdam verbeelden de stad op zoveel manieren dat je na afloop alleen maar kan hopen dat monsters echt bestaan.