Menu
Essay

Fluïde diversiteit in het culturele ecosysteem van de stad

by Rowan Stol

24 mei 2021

Essay

Bas Kosters

Op 12 februari 2021 organiseerde het Amsterdam Museum vanuit Felix Meritis een symposium naar aanleiding van de tentoonstelling Refresh Amsterdam. Door middel van panelgesprekken, een column en een performance onderzocht het museum in dit symposium wat de staat is van het kunstklimaat in de stad. Het tweede panel draaide om de verschillende beschrijvende en definiërende labels die voor en door makers worden gebruikt. Aan het woord zijn Bas Kosters (kunstenaar, modeontwerper), Sjoejeng Tsao (illustrator, activist), Christina Guerematchi (danser, choreograaf) en Clayde Menso (directeur Amerpodia). Het Amsterdam Museum vroeg Rowan Stol een essay te schrijven naar aanleiding van de discussie. 

Artist. Activist. Artivist. De sprekers knikken instemmend terwijl de uiteenlopende labels die ze voor zichzelf gebruiken worden besproken. De vraag hoe je jezelf als maker omschrijft in een panel waar de kaders van die omschrijvingen juist kritisch worden benaderd, lijkt tegenstrijdig. Toch is het onvermijdelijk om aan categorisering te worden onderworpen in het huidige kunstklimaat.

De zoektocht naar passende labels moet zorgvuldig worden verricht, omdat de gangbare labels onlosmakelijk verbonden zijn met verschillende opvattingen en associaties, zoals bij het dubbelzinnige begrip ‘urban arts’. Vrij letterlijk vertaald zou de term ‘urban arts’ breed ingezet moeten kunnen worden voor verschillende vormen van stedelijke kunst: kunst geproduceerd in of over de stedelijke ruimte. De term lijkt echter voornamelijk te worden gebruikt om kunst geproduceerd door zwarte makers te omschrijven. Het veelzijdige werk van verschillende makers wordt hierdoor onder dezelfde ‘urban’ categorie gegroepeerd. Toen Tyler the Creator bijvoorbeeld in 2018 de Grammy voor Best Rap Album won, stelde hij in een interview dat het een dubbelzinnig compliment was. Ondanks dat de prijs erkenning van zijn werk betekende, werd deze erkenning tegelijkertijd enkel gegeven binnen een afgebakende categorie. De categorie ‘Rap’ is de noemer waaronder veel verschillende genres met ieder eigen invloeden en vormen van expressie worden samengevoegd. Dit terwijl er hier juist veel ontwikkeling en vernieuwing gaande is. Terwijl andere vormen van muziek de ruimte krijgen om veelzijdig te zijn, wordt rap gereduceerd tot een enkele categorie. Bovendien wordt deze categorie nog vaak niet als échte kunst gezien.’

Christina Guerematchi is om soortgelijke redenen kritisch op het gebruik van de term ‘urban arts’ door instituten. Hij herkent binnen de danswereld het onderscheid dat wordt gemaakt tussen urban dans en bijvoorbeeld klassiek geschoolde dans. Enkel de laatste vorm wordt erkend als kunst, waardoor het wordt gewaardeerd als zogenaamde  hoge cultuur. Guerematchi roept op om de nieuwere vormen van dans te omarmen, en het onderscheid tussen hoge en lage cultuur te laten varen. Dit onderscheid wordt momenteel in stand gehouden door de associaties die een categorisering zoals ‘urban arts’ met zich meebrengt. Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen verschillende vormen van kunst, waarbij de een als meer legitiem wordt gezien dan de ander, doet af aan de kwaliteit en fluïditeit van de praktijk van hedendaagse makers.

Op dezelfde manier beperkt het idee van wat een ‘maker’ dient te zijn de realiteit van de kunstpraktijk. Zo zijn er nog steeds fondsen die de eis stellen dat iemand een diploma van een kunstacademie moet hebben om een aanvraag in te kunnen dienen. Sioejeng Tsao, autodidact illustrator, is het levende bewijs van waarom deze eis kunstenaars niet voldoende tegemoet komt. Het suggereert dat het kunstenaarschap moet worden gelegitimeerd door een instituut om volwaardig te zijn. Tsao voegt hieraan toe dat bij sommige mensen een carrière in de kunst van huis uit niet wordt aangemoedigd, omdat het geen financiële zekerheid met zich meebrengt. Fondsen sluiten met deze eis makers uit die op hun eigen kracht toch dit pad hebben bewandeld.

Tegelijkertijd kunnen labels ook nuttig zijn om je als maker binnen een niche te profileren, en zo relevante groepen te bereiken, stelt Tsao. Clayde Menso onderstreept bovendien dat fondsen met labels zoals ‘urban’ proberen juist de mensen te bereiken die tot op heden zijn ondergerepresenteerd bij fondsen. Zij moeten actief worden opgezocht om te zorgen dat het geld ook bij hen terecht komt. Dit neemt niet weg dat het schadelijk is dat het label ‘urban’ tot een containerbegrip is verworden waar niemand zich meer in herkent.

Om grip te krijgen op het alsmaar verruimende kunstklimaat waarin we ons bevinden, blijven we zoeken naar kaders waar we mensen, praktijken en kunstvormen in kunnen plaatsen. Toch zijn deze labels veelal te beperkend voor de praktijk van hedendaagse makers. Uit het panel klinkt een pleidooi voor een meer fluïde benadering van het huidige kunstklimaat, wat wordt behandeld als een beweeglijk ecosysteem in plaats van een georganiseerd raster met vooraf bepaalde categorieën en hokjes. Een ecosysteem dat ook bestaat uit onafhankelijke initiatieven van makers en de nachtcultuur, zo benadrukt Menso. Pas als er meer oog komt voor de fluïde diversiteit van de maker en diens praktijk, kunnen we richting een sector bewegen waarin de vrijheid om te maken centraal staat.